De Letterkast van het onvoltooide
Zinnen, woorden, letters, letters, woorden, zinnen: zonder ophouden halen we wat we net nog vol overtuiging uitspraken uit elkaar om direct daarop weer een nieuw talig bouwwerkje in elkaar te zetten.Even dachten we onszelf volledig te hebben uitgedrukt, maar nog voordat de klank van onze stem is verstomd, dringt at tot ons door dat de taal de tijd slechts kortstondig kan dichten. Precies daarom doet Henk van der Waal in De letterkast van het onvoltooide steeds opnieuw pogingen om heel te maken wat stuk is en te bezweren wat zich niet laat temmen
totaal hier zijn
gift zijn zonder bestemming
al je oprispingen uitleveren aan
de hakselmachine van de tijd
de snippers aanwezigheid die er na een uurtje
van je over zijn bij elkaar vegen
als confetti jezelf over jezelf uitstrooien
terwijl je heel stil zit
de gesuggereerde vreugde daarvan ondergaan
mens zijn onder mensen
dier onder dieren
plant onder planten
schimmels onder schimmels
stenen onder stenen
het grindpad dat je zo geworden bent
aanharken
jezelf netjes klaarleggen
om te knarsen onder de zolen
van degenen die nog komen gaan
v p n
e
n
r g
i r
s i
e
p
vuil was je af
maar als je zelf het vuil bent
wat was je dan af
als je het teer dat aan je voeten
kleeft na een wandeling over het strand
met wasbenzine probeert te verwijderen en
ontdekt dat jij ook
teer bent
dat je niet te onderscheiden bent van het vuige
het verraderlijke
dat je samenvalt met wat je oploopt
wat blijft er dan van je over
als je jezelf zuivert
schoon schrobt
reinigt
door de zeef van wet en moraal haalt
halve waarheden, halve voornemens
halve tenietdoeningen
leg die snippers over elkaar heen
zeg er ik tegen
begin opnieuw
v p
e
n
r e
i r
s d
e
p
Wie je te zijn hebt
door Piet Gerbrandy
De poëziekrant 2023/1
Met zijn nieuwe bundel voegt Henk van der Waal een volgende bouwsteen toe aan een inmiddels imposant, samenhangend en tot diep nadenken stemmend oeuvre.
Bestaat er zoiets als de kern van jezelf, de bodem van wie je bent? Zo ja, hoe kom je daar dan mee in contact? Waarom zou je dat eigenlijk moeten willen? En wie is de jij die daarover nadenkt? Het zijn grote vragen, waarover mensen zich het hoofd hebben gebroken sinds ze taal gebruiken, en waarover filosofen, psychologen en op geld beluste charlatans dikke boeken hebben geschreven.
Dat de taal op dit vlak een onmogelijke rol speelt, is evident, en dat geldt al helemaal voor geschreven taal. Lettertekens zijn als muzieknoten in een partituur, ze moeten al dan niet hoorbaar verklankt worden door de lezer, die ze construeert tot klankcombinaties die voor concepten staan. Reeksen concepten vormen op hun beurt verhalen of redenaties waarmee geprobeerd wordt de werkelijkheid te duiden – of te vormen. Plaatst het spreken al een scherm tussen ervaring en wereld, het schrift voegt er nog een raster aan toe. Sterker nog, het scherm kan ertoe leiden dat zowel wereld als ervaring onvindbaar worden. Daar staat helaas tegenover dat we de taal niet kunnen en willen missen, juist omdat ze ons ertoe in staat stelt de ervaring van het hierzijn enigszins te begrijpen en hopelijk te verdiepen. En zonder dat pogen is het leven domweg niet de moeite waard. Voor wie deze kwesties serieus neemt is er maar één optie: een permanent opbouwen van taalconstructies, om die meteen ook weer af te breken. Denk aan de ladder van Ludwig Wittgenstein, aan de zichzelf uitschakelende gedichten van Hans Faverey of aan het deconstructivisme van Jacques Derrida.
Henk van der Waal (c) Bianca Sistermans
Van der Waal bouwt al een kwart eeuw aan een indrukwekkend oeuvre van poëzie, fictie en filosofisch proza waarin de vraag naar het ‘zelf’ centraal staat. Een typerende titel is Zelf worden, een dichtbundel uit 2010, waarin meteen duidelijk is dat de ziel, als we dat woord nog mogen gebruiken, niet zozeer een stabiele entiteit is, als wel een proces of een handeling. Onder dat proces kunnen we niettemin een basso continuo waarnemen, of liever: veronderstellen, die bestaat in een combinatie van verlangen en ontvankelijkheid. Theoretiseren over het luisteren naar die grondtoon vraagt bijna onvermijdelijke om een religieus idioom. In 2017 publiceerde Van der Waal dan ook de magistrale dialoog Mystiek voor goddelozen, en in zijn nieuwe bundel komen we opnieuw in mystiek vaarwater terecht. Maar het is een nuchtere, laconieke mystiek, die geen God nodig heeft om te streven naar het licht, dat tegelijkertijd een zwart gat is.
De letterkast van het onvoltooide doet zijn naam in die zin eer aan dat de gedichten nergens naar volmaaktheid lijken te hebben gestreefd. Geen klassieke versregels, geen gebeeldhouwde bladspiegels, maar meer of minder voorzichtige pogingen een taal te vinden om de weg naar het ik of de heilige, immer ontsnappende kern van het zijn op te zoeken, zonder evenwel daarin te willen verdwijnen. Het zelf opheffen in een radicale kenosis, opgaan in het Ene, is beslist niet de bedoeling.
De reeksen presenteren zich als meditatieoefeningen, met alle herhalingen die daarbij horen. Stelselmatig wordt er een jij aangesproken, want de ik die in zichzelf afdaalt moet natuurlijk wel door een tweede instantie in de gaten gehouden worden:
als je de wachttoren neerhaalt
vanwaaruit je jezelf in de gaten houdt
ontmantel je wat je bent
door je bespieder de deur te wijzen
hef je je meervoud op
Dat zou een slecht idee zijn, want ‘zonder waarnemer’ ben je ‘een ongeleid projectiel’. Om zo volledig mogelijk met jezelf samen te vallen moet je dus toch, al is het maar door een kier, zicht houden op wat er zich in die volledigheid afspeelt. Anders heb je er niets aan. Daarbij moet je aanvaarden wie je nu eenmaal bent, of worden moet, want ‘er is geen ontkomen aan wie je te zijn hebt’ – wat mij betreft de krachtigste regel uit de bundel.
Van der Waal heeft vanaf zijn debuut veel aandacht besteed aan typografie. Ook in deze bundel vinden we bijvoorbeeld voetregels en zich bijna herhalende teksten in een klein font naast de reguliere gedichten, en in een van de reeksen staat onderaan de pagina een doorlopend betoogje, cursief en rechts uitgelijnd. De laatste afdeling laat onderaan de pagina de woorden ‘versnippering’, ‘versnipperde’ en ‘versnipperaar’ in losse letters uiteenvallen. Het effect van dit soort kunstgrepen is tweeledig en paradoxaal. Enerzijds proberen ze visueel weer te geven wat er in de gedichten beweerd wordt, anderzijds vestigen ze juist de aandacht op de totale kunstmatigheid van deze exercitie. Er moet blijkbaar een scherm worden opgetrokken om datzelfde scherm uit de weg te ruimen.
Dat is, zoals gezegd, een permanent proces dat nooit voltooid kan worden. Als lezer maak je het proces mee, regel na regel, waarbij de herhalingen de lectuur een ritueel ritme verlenen. Maar de voorlopigheid van de teksten zorgt ervoor dat je nergens stilstaat bij een ‘af’ object, nee, je leest door, stap voor stap. Bij herhaalde herlezing onderga je iedere keer opnieuw die tocht, maar anders dan je zou verwachten blijven er geen gave strofen of gedichten hangen. Je vergeet wat je gelezen hebt, maar maakt wel iets wezenlijks mee, dat daardoor het verlangen oproept om steeds opnieuw te beginnen. Niet voor niets luidt de slotregel van de bundel: ‘begin opnieuw’.
Dit alles zou kunnen doen vermoeden dat Van der Waal een esoterische navelstaarder is, maar dat is niet het geval. Hij staat midden in de wereld en wil een bijdrage leveren aan een menselijkheid die verantwoordelijkheid neemt en zich om de ander bekommert. Wie zijn eigen woorden niet weegt, leeft als een kip zonder kop: ‘opstaan, tandenpoetsen, sporten, douchen, series kijken // dat is het wel zo’n beetje’. Maar ook de ganse dag ‘zingen, staren, schouwen, bidden’ schiet tekort. Als je wilt ‘scheppen’, moet je proberen uit de voorprogrammering van oorzaak en gevolg te stappen, je moet, als een existentialist, radicaal nieuwe keuzes durven maken, een ‘eerste oorzaak’ planten, zonder dat je ooit voldoende kunt overzien wat daarvan de consequenties zullen zijn: ‘dan begrijp je dat god / getrild moet hebben van angst / toen hij aan zijn schepping begon’. Gods schepping is van die angst doortrokken, daarom heeft hij zich er in de loop van de tijd ‘terneergeslagen’ uit teruggetrokken. Maar het gaat niet aan Gods voorbeeld te volgen en je verantwoordelijkheid te ontlopen.
Dat valt echter niet mee: ‘hoelang ben je al niet slaags / in de steengroeve van het medemenselijke’, vraagt de dichter zich af. Je slooft je uit om ‘vrijheid te kunnen willen / gelijkheid te kunnen nastreven / geweldloosheid te kunnen verkondigen’, maar het is de vraag of dat voldoende oplevert. Opgeven is echter geen optie. In ronduit religieuze bewoordingen bidt de dichter om een betere wereld:
pas als de schuldbekentenissen zijn opgetekend
en de martelwerktuigen zijn gereinigd en zijn opgeborgen
in de speelgoedkast van de verontwaardigden
laat de goedertierenheid die in ieder
voornaamwoord ligt opgetast
– jij ik hij hen het ze –
uit elke mond een
loflied spatten
Dat is een grote opgave.
HENK VAN DER WAAL (1960) is filosoof en dichter. Zijn debuutbundel De windsels van de sfinx werd bekroond met de C. Buddingh’-prijs. Hij schreef twee veelgeprezen filosofische essaybundels, Denken op de plaats rust en Mystiek voor goddelozen, en debuteerde in 2020 als romancier. De letterkast van het onvoltooide is zijn achtste bundel.