De Letterkast van het onvoltooide
Zinnen, woorden, letters, letters, woorden, zinnen: zonder ophouden halen we wat we net nog vol overtuiging uitspraken uit elkaar om direct daarop weer een nieuw talig bouwwerkje in elkaar te zetten.Even dachten we onszelf volledig te hebben uitgedrukt, maar nog voordat de klank van onze stem is verstomd, dringt at tot ons door dat de taal de tijd slechts kortstondig kan dichten. Precies daarom doet Henk van der Waal in De letterkast van het onvoltooide steeds opnieuw pogingen om heel te maken wat stuk is en te bezweren wat zich niet laat temmen
totaal hier zijn
gift zijn zonder bestemming
al je oprispingen uitleveren aan
de hakselmachine van de tijd
de snippers aanwezigheid die er na een uurtje
van je over zijn bij elkaar vegen
als confetti jezelf over jezelf uitstrooien
terwijl je heel stil zit
de gesuggereerde vreugde daarvan ondergaan
mens zijn onder mensen
dier onder dieren
plant onder planten
schimmels onder schimmels
stenen onder stenen
het grindpad dat je zo geworden bent
aanharken
jezelf netjes klaarleggen
om te knarsen onder de zolen
van degenen die nog komen gaan
v p n
e
n
r g
i r
s i
e
p
vuil was je af
maar als je zelf het vuil bent
wat was je dan af
als je het teer dat aan je voeten
kleeft na een wandeling over het strand
met wasbenzine probeert te verwijderen en
ontdekt dat jij ook
teer bent
dat je niet te onderscheiden bent van het vuige
het verraderlijke
dat je samenvalt met wat je oploopt
wat blijft er dan van je over
als je jezelf zuivert
schoon schrobt
reinigt
door de zeef van wet en moraal haalt
halve waarheden, halve voornemens
halve tenietdoeningen
leg die snippers over elkaar heen
zeg er ik tegen
begin opnieuw
v p
e
n
r e
i r
s d
e
p
Wie je te zijn hebt
Poëziekrant 2023/1
Door Piet Gerbrandy
Met zijn nieuwe bundel voegt Henk van der Waal een volgende bouwsteen toe aan een inmiddels imposant, samenhangend en tot diep nadenken stemmend oeuvre.
HENK VAN DER WAAL (1960) is filosoof en dichter. Zijn debuutbundel De windsels van de sfinx werd bekroond met de C. Buddingh’-prijs. Hij schreef twee veelgeprezen filosofische essaybundels, Denken op de plaats rust en Mystiek voor goddelozen, en debuteerde in 2020 als romancier. De letterkast van het onvoltooide is zijn achtste bundel.
Bestaat er zoiets als de kern van jezelf, de bodem van wie je bent? Zo ja, hoe kom je daar dan mee in contact? Waarom zou je dat eigenlijk moeten willen? En wie is de jij die daarover nadenkt? Het zijn grote vragen, waarover mensen zich het hoofd hebben gebroken sinds ze taal gebruiken, en waarover filosofen, psychologen en op geld beluste charlatans dikke boeken hebben geschreven.
Dat de taal op dit vlak een onmogelijke rol speelt, is evident, en dat geldt al helemaal voor geschreven taal. Lettertekens zijn als muzieknoten in een partituur, ze moeten al dan niet hoorbaar verklankt worden door de lezer, die ze construeert tot klankcombinaties die voor concepten staan. Reeksen concepten vormen op hun beurt verhalen of redenaties waarmee geprobeerd wordt de werkelijkheid te duiden – of te vormen. Plaatst het spreken al een scherm tussen ervaring en wereld, het schrift voegt er nog een raster aan toe. Sterker nog, het scherm kan ertoe leiden dat zowel wereld als ervaring onvindbaar worden. Daar staat helaas tegenover dat we de taal niet kunnen en willen missen, juist omdat ze ons ertoe in staat stelt de ervaring van het hierzijn enigszins te begrijpen en hopelijk te verdiepen. En zonder dat pogen is het leven domweg niet de moeite waard. Voor wie deze kwesties serieus neemt is er maar één optie: een permanent opbouwen van taalconstructies, om die meteen ook weer af te breken. Denk aan de ladder van Ludwig Wittgenstein, aan de zichzelf uitschakelende gedichten van Hans Faverey of aan het deconstructivisme van Jacques Derrida.
Van der Waal bouwt al een kwart eeuw aan een indrukwekkend oeuvre van poëzie, fictie en filosofisch proza waarin de vraag naar het ‘zelf’ centraal staat. Een typerende titel is Zelf worden, een dichtbundel uit 2010, waarin meteen duidelijk is dat de ziel, als we dat woord nog mogen gebruiken, niet zozeer een stabiele entiteit is, als wel een proces of een handeling. Onder dat proces kunnen we niettemin een basso continuo waarnemen, of liever: veronderstellen, die bestaat in een combinatie van verlangen en ontvankelijkheid. Theoretiseren over het luisteren naar die grondtoon vraagt bijna onvermijdelijke om een religieus idioom. In 2017 publiceerde Van der Waal dan ook de magistrale dialoog Mystiek voor goddelozen, en in zijn nieuwe bundel komen we opnieuw in mystiek vaarwater terecht. Maar het is een nuchtere, laconieke mystiek, die geen God nodig heeft om te streven naar het licht, dat tegelijkertijd een zwart gat is.
De letterkast van het onvoltooide doet zijn naam in die zin eer aan dat de gedichten nergens naar volmaaktheid lijken te hebben gestreefd. Geen klassieke versregels, geen gebeeldhouwde bladspiegels, maar meer of minder voorzichtige pogingen een taal te vinden om de weg naar het ik of de heilige, immer ontsnappende kern van het zijn op te zoeken, zonder evenwel daarin te willen verdwijnen. Het zelf opheffen in een radicale kenosis, opgaan in het Ene, is beslist niet de bedoeling.
De reeksen presenteren zich als meditatieoefeningen, met alle herhalingen die daarbij horen. Stelselmatig wordt er een jij aangesproken, want de ik die in zichzelf afdaalt moet natuurlijk wel door een tweede instantie in de gaten gehouden worden:
als je de wachttoren neerhaalt
vanwaaruit je jezelf in de gaten houdt
ontmantel je wat je bent
door je bespieder de deur te wijzen
hef je je meervoud op
Dat zou een slecht idee zijn, want ‘zonder waarnemer’ ben je ‘een ongeleid projectiel’. Om zo volledig mogelijk met jezelf samen te vallen moet je dus toch, al is het maar door een kier, zicht houden op wat er zich in die volledigheid afspeelt. Anders heb je er niets aan. Daarbij moet je aanvaarden wie je nu eenmaal bent, of worden moet, want ‘er is geen ontkomen aan wie je te zijn hebt’ – wat mij betreft de krachtigste regel uit de bundel.
Van der Waal heeft vanaf zijn debuut veel aandacht besteed aan typografie. Ook in deze bundel vinden we bijvoorbeeld voetregels en zich bijna herhalende teksten in een klein font naast de reguliere gedichten, en in een van de reeksen staat onderaan de pagina een doorlopend betoogje, cursief en rechts uitgelijnd. De laatste afdeling laat onderaan de pagina de woorden ‘versnippering’, ‘versnipperde’ en ‘versnipperaar’ in losse letters uiteenvallen. Het effect van dit soort kunstgrepen is tweeledig en paradoxaal. Enerzijds proberen ze visueel weer te geven wat er in de gedichten beweerd wordt, anderzijds vestigen ze juist de aandacht op de totale kunstmatigheid van deze exercitie. Er moet blijkbaar een scherm worden opgetrokken om datzelfde scherm uit de weg te ruimen.
Dat is, zoals gezegd, een permanent proces dat nooit voltooid kan worden. Als lezer maak je het proces mee, regel na regel, waarbij de herhalingen de lectuur een ritueel ritme verlenen. Maar de voorlopigheid van de teksten zorgt ervoor dat je nergens stilstaat bij een ‘af’ object, nee, je leest door, stap voor stap. Bij herhaalde herlezing onderga je iedere keer opnieuw die tocht, maar anders dan je zou verwachten blijven er geen gave strofen of gedichten hangen. Je vergeet wat je gelezen hebt, maar maakt wel iets wezenlijks mee, dat daardoor het verlangen oproept om steeds opnieuw te beginnen. Niet voor niets luidt de slotregel van de bundel: ‘begin opnieuw’.
Dit alles zou kunnen doen vermoeden dat Van der Waal een esoterische navelstaarder is, maar dat is niet het geval. Hij staat midden in de wereld en wil een bijdrage leveren aan een menselijkheid die verantwoordelijkheid neemt en zich om de ander bekommert. Wie zijn eigen woorden niet weegt, leeft als een kip zonder kop: ‘opstaan, tandenpoetsen, sporten, douchen, series kijken // dat is het wel zo’n beetje’. Maar ook de ganse dag ‘zingen, staren, schouwen, bidden’ schiet tekort. Als je wilt ‘scheppen’, moet je proberen uit de voorprogrammering van oorzaak en gevolg te stappen, je moet, als een existentialist, radicaal nieuwe keuzes durven maken, een ‘eerste oorzaak’ planten, zonder dat je ooit voldoende kunt overzien wat daarvan de consequenties zullen zijn: ‘dan begrijp je dat god / getrild moet hebben van angst / toen hij aan zijn schepping begon’. Gods schepping is van die angst doortrokken, daarom heeft hij zich er in de loop van de tijd ‘terneergeslagen’ uit teruggetrokken. Maar het gaat niet aan Gods voorbeeld te volgen en je verantwoordelijkheid te ontlopen.
Dat valt echter niet mee: ‘hoelang ben je al niet slaags / in de steengroeve van het medemenselijke’, vraagt de dichter zich af. Je slooft je uit om ‘vrijheid te kunnen willen / gelijkheid te kunnen nastreven / geweldloosheid te kunnen verkondigen’, maar het is de vraag of dat voldoende oplevert. Opgeven is echter geen optie. In ronduit religieuze bewoordingen bidt de dichter om een betere wereld:
pas als de schuldbekentenissen zijn opgetekend
en de martelwerktuigen zijn gereinigd en zijn opgeborgen
in de speelgoedkast van de verontwaardigden
laat de goedertierenheid die in ieder
voornaamwoord ligt opgetast
– jij ik hij hen het ze –
uit elke mond een
loflied spatten
Dat is een grote opgave.
De letterkast van het onvoltooide
Door Dirk De Geest
Mappa Libri Februari 2023
Henk van der Waal is een schrijver die literatuur en filosofie creatief tracht te verzoenen in zijn werk. Ieder van zijn dichtbundels verbindt concrete gegevens en gebeurtenissen met meer abstracte en algemene vragen, en net de omgang met het poëtische woord stelt de dichter in staat om allerlei kwesties op een hoogst intrigerende manier aan de orde te stellen. Het stellen van de juiste vragen is daarbij ontegensprekelijk belangrijker dan de zoektocht naar ultieme antwoorden (die er toch niet zijn).
Ook in zijn jongste bundel, De letterkast van het onvoltooide, gaat de dichter op die manier te werk. Uitgangspunt is ditmaal de taal, de letterkast die aangewend wordt om letterverbindingen en woorden tot stand te brengen. Die worden dan weer geassocieerd met betekenissen die lijken te verwijzen naar een situatie en elementen uit de werkelijkheid. Die relatie tussen taal en realiteit is uiteraard een van de oude filosofische kwesties waarover duizenden betogen zijn neergeschreven. Van der Waal gaat daartegenover meer experimenteel te werk, als het ware vertrekkend vanuit de elementairste klanken. Hij vertrekt van de klinkers, om gaandeweg over te schakelen naar de verhouding tot de werkelijkheid, naar de vraagstukken van zingeving en naar de materialiteit van betekenissen (tot en met de tekstversnipperaar toe). Hij bouwt de taal op en breekt ze af zoals een kind met legoblokken speelt, verwonderd om het resultaat van zijn eigen werkwijze. Dat gebeurt ook ruimtelijk: de verzen zijn niet alleen functioneel typografisch geschikt, de dichter maakt ook gebruik van diverse types van neventeksten: woorden die afgedrukt staan naast of onder de tekst, en die zo een soort van verbinding vormen tussen de opeenvolgende gedichten. Het gaat daarbij niet om een detail, maar net om een mechanisme dat laat zien hoe ieder woord andere oproept, hoe ons taalvermogen samenhangt met het vermogen om te associëren, om vragen te stellen, om overeenkomsten en verschillen te zien.
Van der Waal toont zo niet alleen het resultaat van een denk- en schrijfproces maar dat proces zelf. Op die manier kan men zijn bundel lezen als de zoektocht van een hedendaagse man naar samenhang en betekenis in een wereld die dat steeds minder lijkt te tolereren. Tegelijk stelt hij zich doorlopend vragen bij wat hij waarneemt of voelt. Het feit dat de dichter zichzelf continu aanspreekt als ‘je’ zorgt ervoor dat zijn bedenkingen een meer universeel karakter krijgen, veel meer dan de autobiografische poëzie die veel van zijn collega’s tegenwoordig schrijven. Ook de neiging om te abstraheren versterkt die filosofische dimensie. Van der Waal probeert inderdaad in zijn oeuvre voorbij de fenomenen te schrijven, te zoeken naar wat achter de waarneming zit, te komen tot meer algemene categorieën van begrip en inzicht. In die zin is dit geen eenvoudige consumptiepoëzie maar een dichter-denker die veel van zijn lezers durft te vragen. Dat hij daarbij vaak ook het schrijven als een expliciet thema betrekt hoeft niet te verbazen. Deze bundel is een belangrijke schakel in een eigenzinnig en compromisloos maar ook wel belangrijk oeuvre.
Henk van der Waal: De letterkast van het onvoltooide, Querido, Amsterdam 2022, 103 p. ISBN 9789021470702.
Een wild cerebraal feest
Door Anneleen De Coux
De Reactor – 4 april 2023
Toen vele drukkerijen ze in de jaren ’70 van de vorige eeuw wegdeden, werden ze naar verluidt vaak tegen de muur gehangen als een rek waarin kleine kostbaarheden werden tentoongesteld: de letterkasten. In hun originele horizontale gedaante boden ze onderdak aan letters – kleine letters, grote letters – die, elk apart in hun vakje, samen lagen te wachten om tot kleine of grote boeken te worden gezet.
De titel van de jongste dichtbundel van Henk van der Waal (1960), De letterkast van het onvoltooide (2022), suggereert dat er iets afgemaakt moet worden. Door de dichter. Door de lezer. En ook weer niet. Poëzie is nooit af, en zeker een rijke, uitdagende poëzie als die van Van der Waal niet. De dichter, essayist en romancier studeerde filosofie aan de Universiteit van Amsterdam en in Parijs en vertaalde werk van onder anderen Julia Kristeva, Maurice Blanchot en Jean-François Lyotard. Die filosofische achtergrond is duidelijk voelbaar in zijn gedichten, maar op een open manier. Geen namedropping, geen alleen-voor-ingewijdengevoel in de poëzie van Van der Waal. Iedereen die ertoe bereid is mee na te denken, lijkt welkom. Iedereen die ertoe bereid is mee te wervelen, ook, want dit is een duizelingwekkende poëzie, waarin samenspel belangrijk is. Van der Waal lijkt bijvoorbeeld vaak niet genoeg te hebben aan één gedicht, of één reeks. De meeste cycli bieden – wat ik maar zal noemen – extra tekst, bieden toevoegingen, niet zelden een soort refrein, een herhaling-met-variaties die de hoofdgedichten – de dichter zou wellicht niet opgezet zijn met die hiërarchische term; hij gebruikt zelfs geen hoofdletters – op een of andere manier kleuren. In de openingsreeks spelen klinkers een belangrijke rol. In de slotreeks ‘versnipperaar’ vallen de woorden, ook visueel, uit elkaar. De bundel gaat van letters naar woorden en zinnen en weer naar letters. Het is een eeuwige herhaling, een perpetuum mobile: wij halen, zoals het op de achterflap staat, onophoudelijk wat we net nog vol overtuiging uitspraken uit elkaar om meteen weer een nieuw talig bouwwerkje ineen te zetten. We dachten onszelf even volledig te hebben uitgedrukt, maar nog voor de klank van onze stem is verstomd, dringt tot ons door dat de taal de tijd slechts kortstondig kan dichten. Daarom doet Van der Waal hier steeds opnieuw pogingen om heel te maken wat stuk is en te bezweren wat zich niet laat temmen, klinkt het.
In de bundel wordt vaak nagedacht over de positie van een ik in onze wereld – een ik of een ‘jij’, want in vele gedichten lijkt de spreekstem zichzelf, en onvermijdelijk ook de ander, met dat pronomen toe te spreken. Het personage blijft een schim, een schaduw, maar dan wel een schaduw met an attitude. Een dichtersfiguur bekijkt zijn rol en functie in de samenleving. De bundel is even metapoëtisch als maatschappijkritisch.
In de openingsreeks, bijvoorbeeld, wordt onze hele levenshouding ter discussie gesteld. De mens schiet zichzelf voortdurend in de voet. De titel van het openingsgedicht is ‘altijd maar niet’: ‘de roes niet / de overgave niet / het concentraat niet // de vraag is waarom niet’. De dichtersfiguur staat een positieve, bejahende levenshouding voor. Optimism is a moral duty, lijkt het devies te zijn – in een aantal reeksen wordt tegen moedeloosheid en angst gevochten. Deze verzen hebben niet zelden iets evangelisch. In het ‘zijgedicht’ of het refrein van de derde reeks getiteld ‘de breedsprakige’ wordt verlangd naar de formule ‘die van recht macht maakt, van / macht vrijheid en van vrijheid / mededogen’. Genade is de revolutie die hier gepredikt wordt. In het slotgedicht van de reeks ‘tijger / god’ wordt een soort tabula rasa gemaakt en ervoor gepleit de gaten die daarbij vallen met tederheid te vullen.
De openingsreeks is een pleidooi voor een authentiek bestaan, voor jezelf-zijn. Dit is echter geen prekerige poëzie. Daarvoor twijfelt de spreekstem te veel en te graag. Besluiteloosheid lijkt the place to be.
in het midden van je cirkelredenering gaan staan
daar de verdwijntruc doen in vol ornaat
en wegkruipen in de spleet
van besluiteloosheid
die in het zijn zelf gaapt
dat net zo vaak doen
tot je schaamteloos je schaamte schaamt
tot je je angst hebt omgesmeed tot ploegscharlaken
tot je zweeft in hersenschors
tot je zwelgt in louterende lust
tot je jezelf omarmt met de duizend goddelijke armen
tot je je vraag hebt opgelost in de negen antwoorden
ondertussen jezelf amechtig blijven ontsmetten
de medeklinkers uit je woorden pulken
ze een voor een stukbijten en uitspugen
de klank die jou dan uitstoot
zijn
Deze denksport klinkt zeer fysiek. Door hersenfitness in een kuuroord voor de geest komt de hoofdfiguur tot een zuivering, een purificatie; die ervaring biedt deze poëzie de lezer idealiter ook.
De dichtersfiguur zoekt een gemeenschap in het volle besef dat hij daarin een outsider zal blijven. Onder meer in de tweede reeks lijkt er een zekere afstand te bestaan tussen de ‘taaldieren’ en de jij-figuur. Wat iedereen gemeen heeft, is de grootste vijand, tegelijk de grootste voorwaarde, het grootste noodzakelijke kwaad dat het leven het leven maakt, de tijd: ‘en tijd is je motor / dat weet je // schakel de tijd uit en je gebeurt niet / dat weet je // toch wil je dat / precies dat’, staat al in de openingsreeks. De spreekstem is zich er in de titelreeks van bewust dat ‘de wal / van onaantastbaarheid die je / uit voorzorg rond jezelf hebt opgetrokken / en hebt uitgerust met angstfilters en hoopmelders / niet kan voorkomen dat de splijtzwam van / de tijd je uiteindelijk te pakken krijgt / je naam ontspelt en teruglegt / in de letterkast van / het onvoltooide’. De poëzie brengt soelaas; ze biedt de dichter op zijn minst een spannende afleiding: ‘ondanks je nietigheid / ga je weer uit jezelf / graas je steels het buitenissige af / en keer je weer terug in jezelf // nog voor je tijd om is heb je je / opgewerkt tot kosmisch afgiftepunt / van onstuimig heilzame geheimzinnigheid’.
In de even ernstige als dansante reeks ‘het werkelijke’ volgen gedichten die poëtische redeneringen zijn elkaar logisch op – het is misschien de sterkste reeks van de bundel door de vastberadenheid waarmee Van der Waal de gedachtegang volhoudt over de gedichten heen, en de gebaldheid. Er wordt gezocht naar een kern van de zaak, verhoudingen worden afgetast en de waarde van woorden wordt gewogen. Onderaan de gedichten staat, alternerend, als extra: ‘het werkelijke dat het werkelijke is / is het werkelijke dat het werkelijke niet is’ en ‘het werkelijke dat het werkelijke niet is / is het werkelijke dat het werkelijke is’. Deze soorten van ‘werkelijk’ zijn verbonden met ‘wat zich koest houdt’ enerzijds en met ‘wat zich niet koest houdt / in je denkend lichaam’ anderzijds. De dichtkunst hoort bij de laatste categorie. Zij doet ons beseffen hoe wij in het leven staan. Door zijn ‘roekeloos orakelen’ – de titel van een andere reeks – brengt de dichter een ongemakkelijk besef van onze verantwoordelijkheid, onze medeplichtigheid aan onze wereld: ‘het besef van / de werking van het werkelijke die neerkomt / op de interactie tussen het werkelijke / en dat wat zich koest houdt / in het werkelijke // een interactie zonder welke / het werkelijke het werkelijke niet zou zijn // reden waarom het besef van die interactie wel zoiets / als het werkelijke werkelijke moet zijn // oftewel het ware’. Alles wat leeft – niet alleen het ‘denkend lichaam’ van de dichter, maar ook dat van ‘de andere taaldieren’, de ‘kruipdieren’, de ‘zwemdieren’ en de ‘vliegdieren’, alsook het ‘denkend lichaam’ van de bomen, planten, schimmels en mossen – heeft iets in zich wat zich niet koest houdt en heeft zijn aandeel in het ware. De redenering gaat naadloos over in het volgende gedicht:
wat alles bij elkaar leidt
tot een zichzelf overstijgend
elkaar wederzijds toebehoren
in het ware
dat als overkoepelende veelvoudigheid het werkelijke
en dat wat zich koest houdt in het werkelijke
behelst en verwikkelt en laat als
dat wat het wordt
De eindnoot van de reeks luidt: ‘het werkelijke dat het werkelijke is / is het werkelijke dat het werkelijke is’. Deze poëzie bevestigt uitgebreid het zijn in al zijn facetten en maakt duidelijk dat er andere mogelijkheden bestaan. Rustiger, subtieler en meer beredeneerd kan een oproep tot opstand (lees: meer bewustzijn) niet zijn. Wie na het gedicht door blijft redeneren, kan ‘het werkelijke’ anders maken. Aan het eind van de bundel, in de slotwoorden, is er de kans opnieuw te beginnen: ‘wat blijft er dan van je over / als je jezelf zuivert / schoon schrobt / reinigt / door de zeef van wet en moraal haalt // halve waarheden, halve voornemens / halve tenietdoeningen // leg die snippers over elkaar heen / zeg er ik tegen // begin opnieuw’.
Het verspreiden van bepaalde boodschappen, het dichterschap is geen pretje. ‘[E]r is geen ontkomen aan wie je te zijn hebt’, staat in ‘roekeloos orakelen’. In de reeks ‘heel je oponthoud’ beschrijft de dichtersfiguur zijn poëzie en bij uitbreiding zijn leven als: ‘je hebt jezelf verschanst achter een borstwering / van facetgeslepen halffabricaten die schaamteloos / de triomf vieren van de voortdurende / omkering van alle feiten’. In de reeks ‘gebeente / geborchte’, waarin de sterfelijkheid centraal staat, lijkt de christusfiguur/ zondagsdichter zichzelf te bespotten; hij moedigt zichzelf tegelijk aan om door te gaan: ‘wees gewoon het zoenoffer op vrijdag / balsem onverbloemd je karkas op zaterdag / en beletter op zondag zonder morren / je vervliegende eenmaligheid’. In ‘de breedsprakige’ spreekt de dichtersfiguur zichzelf en ieder ander toe:
spoel
filter
bagger uit
tackel je ambitie
ontmantel de criteria
doe net zo lang de radslag tot je in je blik een blik
opslaat die alleen maar openstaat en die het rechtvaardige niet
uitspeelt tegen het rechtvaardige en die geen onderscheid maakt
tussen spilzucht en hergebruik en die het niet uitmaakt of jij
de vertrapte bent of de ongebreideld geprivilegieerde
Vertrapt of geprivilegieerd? De dichtersfiguur is het allebei in onze maatschappij. In die dubbelzinnige positie, in alle posities wil hij een betere mens zijn die aan een betere wereld werkt.
De artistieke ervaring heeft niet alleen te maken met het creëren van een betere wereld, maar uiteraard ook met bewaren en bewaard worden. De extra tekst in de reeks ‘bede’ luidt: ‘mogen goedertierenheid / en waarheid / mij bestendig / bewaren’. Uit de slotreeks ‘versnipperaar’ blijkt dat de spreekstem zich geen grote illusies maakt over zijn eeuwigheidswaarde. En toch, de boel steentjes die hij zal zijn, zal op een manier muziek blijven maken, door toedoen van anderen, met wie hij zich, als met alles en iedereen, verbonden wil voelen:
totaal hier zijn
gift zijn zonder bestemming
al je oprispingen uitleveren aan
de hakselmachine van de tijd
de snippers aanwezigheid die er na een uurtje
van je over zijn bij elkaar vegen
als confetti jezelf over jezelf uitstrooien
terwijl je heel stil zit
de gesuggereerde vreugde daarvan ondergaan
mens zijn onder mensen
dier onder dieren
plant onder planten
schimmels onder schimmels
stenen onder stenen
het grindpad dat je zo geworden bent
aanharken
jezelf netjes klaarleggen
om te knarsen onder de zolen
van degenen die nog komen gaan
Men zou kunnen vinden dat deze bundel met zijn elf even coherente als gelaagde reeksen te lijvig geworden is. Dat het op vele vlakken zuiniger zou kunnen. Maar moet dat echt? Misschien is het beter te zeggen dat Van der Waals werk even gulzig als afgemeten is, even gretig als geconcentreerd. De letterkast van het onvoltooide is een uitnodiging tot een wild cerebraal feest dat nooit meer stopt.
Querido, Amsterdam, 2022
ISBN 9789021470702
103p.
Geplaatst op 04/04/2023
Tags: De letterkast van het onvoltooide, Henk van der Waal
De letterkast van het onvoltooide
Door Margot Dijkgraaf
22 januari 2023; blog
Wie wil scheppen moet eerst de keten
van oorzaak en gevolg
doorbreken
dat kan op twee manieren: of je zorgt
ervoor dat alle oorzaken geen gevolgen meer hebben
of je zorgt ervoor dat alle gevolgen geen oorzaak meer worden
het niets dat je in beide gevallen overhoudt
is uitermate geschikt om een nieuwe
eerste oorzaak in te planten
stel dat je beseft
wat zo’n nieuwe eerste oorzaak
allemaal teweeg gaat brengen
dan begrijp je dat god
getrild moet hebben van angst
toen hij aan zijn schepping begon
Het zijn strofes uit De letterkast van het onvoltooide van de dichter, filosoof en docent Henk van der Waal. Ze staan niet dik gedrukt boven aan de pagina – nee, bijna achteloos rechts of links onderaan de pagina, in de serie tijger/god. Waar het gedicht over gaat? Van der Waals poëzie geeft zich nooit meteen bloot, en misschien zelfs wel nooit. tijger/god raakt aan ‘stagnerend verval/dat is wat je bent’ aan de armoede van ‘opstaan, tandenpoetsen, sporten, douchen, series kijken/dat is het wel zo’n beetje’.
En dat is het dus helemaal niet, in de literaire wereld van Van der Waal. Integendeel. Hij analyseert de mens in zijn zwaktes, in zijn gebreken. En schreef daarmee paradoxaal genoeg een ode aan het onaffe, aan die gebreken, aan het onvolledige. Dat alles gewikkeld in, vermomd als, verborgen in schitterende, gebeitelde, betekenisvolle taal. Met zinnen en frasen die je in kunt lijsten. De filosoof stelt de grote vragen (waarom?), over angst, over god, over het scheppen. Zijn poëzie heeft, net als in zijn eerdere bundels, soms een spirituele, mystieke invalshoek – ook daar kun je nog menige koude zondag mee doorbrengen.